Twentse levenslessen (172)

De laatste week is het nogal eens verwarrend in mijn hoofd.
Ik kon bijvoorbeeld telkens niet aan de gedachte ontsnappen dat het mooiste voor veel mensen is dat er een kind geboren wordt, dat je het kind met de eerste stapjes helpt, de woordjes leert, samen lacht, ze voor de eerste keer naar de opvang brengt, naar de school brengt, ze achter op de fiets of in de bakfiets meeneemt en veel tijd besteedt zodat jouw kind op een gelukkig leven wordt voorbereid. Het gaat voorspoedig en op een dag beslist een, ik kan het niet anders zeggen, barbaar dat jouw kind opgeroepen wordt om oorlog te voeren in een ander land. Allerlei grote woorden worden er gebruikt om te rechtvaardigen dat jouw kind moet gaan, helpen die woorden niet dan wordt jouw kind met bedriegingen op transport gezet of gaat de gevangenis in.
De gedachte om er voor elkaar te zijn is diep achter de horizon verdwenen. Vanmorgen las ik: “Ik heb mensen dingen zien doen en zeggen die ze nooit zouden doen. Ik ben daarin ook van mezelf geschrokken.” Het vraagt veel van mensen om zich zo te gedragen, dat ze achteraf niet van zichzelf schrikken. Ik weet niet precies wat de schrijver van de spreuk van deze week bedoeld heeft, ik hou het erop dat je alles beschermt wat bescherming verdient. Daar hoort een kind dat in liefde is opgevoed meer dan vanzelfsprekend bij.